Zo gaan minuten een voor een voorbij.
Ze blijven zonder oponthoud maar komen
En niemand stopt dit eeuwige getij.
Een baby die het daglicht heeft bewonderd
Groeit in een mum van tijd van klein tot groot
Waarna de Tijd hem, niemand uitgezonderd,
Gauw uit het rijk der jeugdigen verstoot.
Als Tijd iets geeft, dan neemt hij dat terug
Want schoonheid mag van hem niet te lang duren
Wat komt tot bloei, verdwijnt daarna weer vlug
En moet het na een tijdje flink bezuren.
Alleen dit vers voor jou blijft buiten schot,
Dat krijgt de tijd, hoe wreed ook, niet kapot.
(vrije vertaling van sonnet 60 van Shakespeare)